Als we het over een echt kofschip hebben, bedoelen we eigenlijk een kof. Een kofschip is een zeeschip met een brede achtersteven. Een kofschip gaat niet snel en is geschikt voor de oceaan.
Wikipedia:
Een kofschip was oorspronkelijk een zeilschip van ca. 12 meter lang voor kust- en binnenvaart. Het leek veel op een smak en had een ronde voor- en achtersteven, een platte bodem en zwaarden. Het schip voerde meestal twee masten. Na 1735 kwam er een versie voor dieper water, met een scherper voor- en achterschip, en zonder zwaarden. Dit type werd wel een schoenerkof genoemd.
Een typisch kenmerk van de kof is het geveegd onderwaterschip, iets wat direct terug te voeren is op de scheepstypes kogge en ewers. Ook had zij meer zeeg. Grote koffen, tot circa 28 meter, hadden een bezaansmast achter de roef. Zij werden hoofdzakelijk gebruikt voor de handel op landen rond de Oostzee en haalden daar onder andere graan, vis en hout. Deze lading werd verkocht tot in het zuiden van Frankrijk, en daar werd veelal wijn als retourvracht ingenomen. Er zijn ook overtochten bekend naar Noord-Amerika.
Het woord is bekend van het taalkundige ezelsbruggetje ‘t Kofschip.