Het gebruik van leenwoorden (algemeen)

people-talking

Het lenen van woorden uit andere talen is een zeer natuurlijk proces, dat ook in vroeger eeuwen al voorkwam – niet alleen in het Nederlands, maar ook in andere talen. Van oudsher zijn er in het Nederlands veel woorden uit het Latijn en het Frans geleend; recenter zijn daar ook relatief veel woorden uit het Duits en het Engels bij gekomen. Voorbeelden:

– uit het Latijn: professormuseumagenda;

– uit het Frans: restaurantcaféenquête;

– uit het Duits: schlagerrottweilerbühne;

– uit het Engels: e-mailbabyplastic.

Veel vreemde woorden worden na verloop van tijd volledig of gedeeltelijk aangepast aan de taal die ze overneemt – in spelling, uitspraak, woordvorming en dergelijke. Zo is het Franse cigarette in het Nederlands sigaret geworden, wordt het Franse garage met een Nederlandse g aan het begin uitgesproken, en heeft het Duitse leenwoord rottweiler een kleine letter en een Nederlandse meervoudsuitgang: rottweilers (in plaats van het Duitse Rottweiler).

Het gevolg hiervan is dat leenwoorden na verloop van tijd niet meer worden herkend als leenwoorden. De woorden muur en straat komen oorspronkelijk uit het Latijn, kalm en koest uit het Frans en bewust en stekker uit het Duits. De meeste taalgebruikers realiseren zich dat echter niet.

Sommige mensen ergeren zich aan het opnemen van leenwoorden en vinden dat er indien mogelijk Nederlandstalige equivalenten voor zouden moeten worden gebruikt. Dat is echter niet altijd eenvoudig te verwezenlijken. Niet elk woord kan zomaar ‘vertaald’ worden, en leenwoorden hebben vaak wel degelijk een zeker bestaansrecht. Hieronder volgen enkele redenen om leenwoorden wél te gebruiken, en enkele redenen om ze te vermijden.

Lees verder: http://taaladvies.net/leenwoorden